Houdingen tegenover de natuur (1)

INLEIDING

Had Nietzsche het er over dat we onze houding t.o.v. de natuur moeten veranderen van individualisme en egocentrisme naar intergenerationele rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid naar de jongere generaties – “Het land van jullie kinderen zullen jullie liefhebben; laat die liefde jullie doel zijn”- , die empathische ofwel meelevende houding t.o.v. de natuur en de jongere generaties heeft niet altijd bestaan. Integendeel. Milieubederf ofwel milieuafbraak is geen nieuw verschijnsel, maar is een kenmerk van het mens-zijn, zegt natuurfilosoof Wouter Achterberg in zijn boek ‘Samenleving, natuur en duurzaamheid’(van Gorcum 1994).

In prehistorische culturen van jagers en verzamelaars kwam al overbejaging voor. En dan loste men dat probleem niet op, maar trok men gewoon een stukje verder om daar weer opnieuw te beginnen.

De overgang naar landbouw en veeteelt, zo’n 10.000 jaar geleden, vertelt hij, leidde tot nieuwe en andersoortige milieuproblemen, zoals uitputting van de grond, overbemesting, chemische vervuiling.

De overgang naar de industriële samenleving heeft tenslotte gevoerd tot een voorlopig hoogtepunt in de inmiddels chronisch verstoorde relatie tussen mens en natuur. Denk maar aan de uitbraken van de levensbedreigende dierziekten t.g.v. de intensieve veeteelt en ons getob met steeds meer nieuwe gevaarlijke virussen uit de kaalgehakte jungle. Maar ook de aantasting van de ozonlaag, het broeikaseffect en de opwarming van de aarde vormen voor ons een gevaar. De aantasting van het milieu heeft allang geen lokaal karakter meer, maar is inmiddels mondiaal geworden en voor een deel zelfs onomkeerbaar, zo constateert Achterberg bezorgd. Het is zelfs zo zorgelijk, dat hierin zelfs een groot risico wordt gezien voor het voortbestaan van de mensheid op de lange termijn. De natuur zelf is nu ernstig beschadigd door vernietiging van ecosystemen en  versneld uitsterven van plant en dier.

Hans Pijnaker

(wordt vervolgd)

 

Scroll naar boven