Lang, lang geleden kwamen alle vogels bij elkaar om een koning te kiezen. Net zoals de landdieren ooit de leeuw als koning hadden gekozen, wilden ook de vogels een koning waar ze trots op konden zijn. Vele vogels betwistten elkaar de eretitel, vooral de grote vogels zoals de blauwe reiger, de jan van gent, de ooievaar en de zeearend. Daarom werd besloten om een wedstrijd te houden, waarin de winnaar kon laten zien dat deze de beste was: de vogel die het hoogste kon vliegen mocht zich koning of koningin van de vogels noemen.
Op een rustige zonnige dag verzamelden alle vogels die een gooi naar het koningschap wilden doen, zich op een weidse vlakte. De kwartel, de korhoen en de kip waren toeschouwers omdat ze geen poging durfden wagen door hun geringe vliegprestaties.
De graspieper en de veldleeuwerik kwamen heel ver, maar gaven na een paar honderd meter op en fladderden vrolijk zingend naar beneden. De zwaluwen schoten als een raket omhoog. De arend, de buizerd en de ooievaar cirkelden met een rustige vleugelslag gestaag naar grote hoogten. De knobbelzwaan met zijn dikke lijf en zwiepende vlucht kwam ook hoog, in gezelschap van de bosuil met haar geruisloze vleugelslag. Alle vogels op de grond keken vol spanning naar de ontknoping Uiteindelijk vlogen alleen de gierzwaluw en de zeearend naar ijle hoogten, tot ze naar adem moesten happen. De ranke zwaluw moest tenslotte haar meerdere erkennen in de grote zeearend met vleugels als kamerdeuren. De arend krijste haar rauwe overwinningskreet de lucht in en wilde zich glorieus naar beneden laten storten. Maar tot haar ontzetting vloog uit haar veren een klein bruin vogeltje, dat al schetterend nog een metertje hoger vloog.
Verbijsterd keken alle andere vogels in een doodse stilte toe hoe na de grote zeearend een heel klein vogeltje landde, en kwetterend riep ‘ik ben de koning, ik ben de koning’ en ‘wie niet sterk is moet slim zijn’. Dat vogeltje was zo’n klein en onbetekenend bruin gekleurd bolletje veren, dat deze niet eens een naam had. Met zijn spitse snaveltje en eigenwijze staartje dat omhoog wees, stond het trots in de kring, met zijn borst vooruit.
Maar alle vogels waren boos over het valse spel van het kleintje en wilden hem straffen. Het kleine beestje vloog echter behendig tussen alle prikkende snavels weg. Daarom leeft dit vogeltje tot op de dag van vandaag schichtig in de beschutting van het kreupelhout en laat het zich zelden zien.
Toen de zeearend na haar nederlaag een nachtje had geslapen, vloog zij naar de rand van het bos en riep de kleine koning. Zij zei dat zij er diep over had nagedacht en een voorstel wilde doen: “kunnen wij het koningschap delen? Jij koning in de winter en ik in de zomer?” Dat vond het kleine verenbolletje een goed idee. Daarom heet dit vogeltje tot op de dag van vandaag “winterkoninkje”. Sinds die dag zingt het kleine verenbolletje ook in de winter. Je kunt hem het hele jaar door horen, maar vooral heel goed in de winter, als bijna alle andere vogels stil zijn. En als je dan heel goed luistert, kun je het winterkoninkje horen zingen, schel en hard: ‘ik ben de koning, ik ben de koning, ik ben de koning’.
(A.G. Schoonderbeek )